maandag 25 augustus 2014

Het verhaal met het staartje

In feite was ik niet echt van plan een verslag te maken van de “Trail des fantômes” van afgelopen zaterdag (16/08/2014).  Maar ik moet nog zo vaak aan die wedstrijd terugdenken (reden, zie verder), dat ik het toch maar van mij af ga proberen te schrijven.
Het was de tweede trail in La Roche voor mij (het verslag van vorig jaar valt ook nog op deze blog te raadplegen).  En opnieuw was het een geweldige ervaring. Niet dat ik niet heb afgezien, laten we daar duidelijk over zijn.  Enkele heren van AVT Meeuwen liepen de 26 km.  Een andere dame van AVT en ik de 13 km.  Om 16u30 zou het startschot worden gegeven, dus we vertrokken netjes op tijd en kwamen ruim van tevoren in La Roche aan.  Voldoende tijd om onze concurrentie te keuren en ons af te vragen waar we in ’s hemelsnaam toch weer aan begonnen waren.  Het weer was goed – tot de zon verdween en het ijskoud werd.  Dus ben ik herhaaldelijk van de auto naar de start en terug gelopen om dan weer mijn vest uit en dan weer mijn vest aan te doen.  Kou hebben is één ding, maar het te warm hebben leek mij nog duizend keer erger.  Ik kan zweten, mensen!  En dan in zo’n vest opgesloten zitten.  Want ik zat al met mijn gordel met mijn drank en het obligate “gelleke”.  Na enkele pogingen om mijn vest ook nog eens rond mijn middel te knopen, en toch nog aan mijn drank te kunnen, gaf ik het op en heb ik op het laatste toch maar besloten mijn vest in de auto te laten.  Ik herinnerde mij nog de eerste helling van vorig jaar, daar was vanalles over te zeggen, maar niet dat het koud was.  Nu, de omstandigheden waren vorig jaar wel beter.  Droger vooral.  De ondergrond was dit jaar erg zompig, dat beloofde...
Ik had mij alleen niet zo goed voorbereid, de laatste dagen. Dat had ik opeens door.  Niks gelet op voeding, gewoon gegeten wat de pot schafte.  En deze morgen een banaan gegeten en daarna rommel, zoals soldatenkoeken met chocolade en nog iets dat ik nu vergeten ben.  Niks gezonds, niks verstandigs alleszins.  Goed dat ik mijn gelleke had, hield ik mijzelf voor.  Een gelleke is niet voor niks zo vies.  Zoiets moet gewoon werken.  Op voorwaarde dat je het binnen krijgt en er niet misselijk van wordt.
Het startschot was toch weer daar voor we er goed en wel erg in hadden.  Ik had al direct door dat mijn benen niet goed draaiden.  Ik snapte plots wat wielrenners bedoelden als “de benen niet goed” waren.  Ik zou daar nooit meer mee lachen.  Het gekke was dat ook mijn armen niet goed waren.  Niet dat ik ze onmiddellijk of direct nodig had, zeker niet op mijn tempo, maar toch was het een erg raar gevoel om gevoelloze armen te hebben.  Die soldatenkoeken, zeker, en die chocolade!  Mijn spieren leken te sublimeren waar ik bij was.  En dat terwijl de eerste helling nog moest komen.  Vorig jaar liep ik hier overal, dat wist ik zeker. Deze keer moest ik regelmatig stappen, verdorie. Ik probeerde er wel stevig de pas in te houden maar ben toch een paar keer boven mezelf moeten uitstijgen om niet toe te geven aan de drang om stante pede rechtsom te keren.  Na de eerste steile helling werd het stilaan minder erg.  Maar nog steeds wilden mijn benen geen normale loopbeweging maken.  Pas toen het parcours duidelijk naar beneden begon te gaan, begon het een beetje te lukken.  Ik begon tempo te maken en een beetje gerodeerd te geraken.  Ik was erg blij dat ik mijn vest in de auto had laten liggen. Hoe was ik er in godsnaam opgekomen om ook maar te overwegen nog iets extra’s aan te doen? Ik begon al serieus te glimmen (i.e. moest mijn handen als ruitenwissers gebruiken wilde ik niet verblind worden door het zweet in mijn ogen).
Het grote voordeel was dat het parcours ongewijzigd was tegenover het jaar tevoren.  Ik wist dus wat eraan stond te komen, en toch was het weer zwaarder dan ik dacht.  Het parcours lag ook moeilijker, het was uitkijken om recht te blijven.  Er waren veel meer plassen dan vorig jaar.  Ik had dus al snel natte voeten, maar probeerde mij daar vooral niets van aan te trekken. 
Dan ging het een hele tijd op en neer, tot de tweede steile klim eraan kwam – op een hele smalle trail.  Ik wist dat het eindeloos leek, maar ik wist ook dat het maar een gedacht was.  Ik was blij toen ik het bankje zag – bankjes zijn altijd goed, bankjes staan meestal op het hoogste punt – dus toen weer naar beneden, tot ik aan de voet stond van de Mur de Maboge. 
Deze was verschrikkelijk, dat wist ik nog, en dat was geen gedacht.  Hier kwam werkelijk geen einde aan.  Bij de vorige wedstrijd had ik hier nog proberen te lopen op sommige punten, maar nu had ik besloten voor een andere strategie te kiezen: in een fiks tempo naar boven klauteren, ademhaling onder controle houden en direct aan de top terug beginnen te lopen.  De vorige keer was ik zo kapot toen ik bovenkwam dat het veel te lang duurde voor ik opnieuw ook maar één stap kon zetten.  En dat bleek een goede strategie. Ik had een dame in mijn vizier, die ik de hele klim naar boven op de hielen zat.  Bovengekomen kon ik snel opnieuw beginnen lopen, terwijl zij moeite had om terug de pas erin te zetten.  Dus liep ik haar fiks en fluks voorbij, manman, ik was in bloedvorm.
En dan kwam de lange afdaling, waar ik een behoorlijk tempo kon maken.  Alleen was het uitkijken.  De stenen leken losser te liggen, de ondergrond leek gladder te zijn.  Ik kreeg een beetje last van knieën en heupen door de harde slagen, en ik kreeg bovendien kou tussen de velden waar er veel minder beschutting was.  Ik herkende de beplanting, ik wist dat het einde in zicht was, dus het was niet moeilijk om door te zetten.  In het laatste stuk moesten we terug een bos in, en daar ging het erg steil naar beneden.  Er waren “trapjes”, gevormd door stukken hout en boomwortels, maar die waren spekglad.  Na een paar haarspeldbochten viel ik dan ook pal met mijn os coccygis op een uitstekende boomwortel.  Ik dacht even dat ik flauw ging vallen, maar ik hoorde de ambiance beneden, ik hoorde zelfs de Ourthe al stromen.  Dus toch maar rechtstaan en verder gaan.  Heel voorzichtig, deze keer.  Afdalen, van boom tot boom, voeten zo plat mogelijk om zoveel mogelijk grip te houden.  En dan de Ourthe door.  Ijskoud! En door de stroming werd ik daar altijd zo idioot duizelig van.  Probeer maar eens rechtdoor te lopen in een rivier die van rechts naar links stroomt, op een bodem van gladde keien. Ik besefte ook opeens dat ik mijn nieuwe telefoon in mijn armband had zitten, en dat ik dus zeker niet mocht vallen.  Ik voelde mij behoorlijk amateuristisch, zeker toen ik de oever op moest klimmen.  Moest ik op trainen, moest ik op trainen.  En dan stond daar volkomen onverwacht een neefje dat toevallig in de buurt was: “Hey tante!”. Je tante bezweet en uitgeput uit de Ourthe zien klimmen – dat zou wel eens een beeld kunnen zijn dat niet meer van het netvlies wil verdwijnen.  En dan de laatste 500m, met ijskoude benen en kletsnatte schoenen (sop, plets, sop, plets). Dat gaat niet vlotjes, dat zeg ik je.  En dan met een staartbeen dat aan flarden ligt.  Als ik iets meer aanleg had voor drama, zou ik zeggen: “met een gebroken rug”.   En dan stak dat mens mij ook nog voorbij, net voor de finish.  Dat mens dat ik dankzij mijn strategie op de laatste helling voorbij had gelopen.  Zij had haar moment afgewacht, verdorie, en dan geprofiteerd van de pech van een ander.  Bah.
Enfin, ik was blij dat ik die finishboog passeerde.  Als zevende dame, in een iets betere tijd dan verleden jaar.  Over een half jaar mag ik meestrijden in de categorie van de veteranen.  Als het niet zo’n pijnlijke herinneringen zou oproepen, zou ik zeggen: “dan zal ik ze eens een poepje laten ruiken”. Er zit denk ik een barstje in, in dat os coccygis van mij.  Ik sta dus kreupel, ga kreupel, lig kreupel, werk kreupel.  Vooral in de auto zitten, dat is een drama.  Dan zit ik op zo’n nekkussen. 

Maar de terrils roepen alweer, dat hoor ik duidelijk.  De tijd dringt.  Eens kijken waar de volgende trailrun zal zijn. Want, zeg nu zelf,  wat is er leuker dan dat?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten