In feite was ik niet echt van plan een verslag te maken van
de “Trail des fantômes” van afgelopen zaterdag (16/08/2014). Maar ik moet nog zo vaak aan die wedstrijd
terugdenken (reden, zie verder), dat ik het toch maar van mij af ga proberen te
schrijven.
Het was de tweede trail in La Roche voor mij (het verslag
van vorig jaar valt ook nog op deze blog te raadplegen). En opnieuw was het een geweldige ervaring.
Niet dat ik niet heb afgezien, laten we daar duidelijk over zijn. Enkele heren van AVT Meeuwen liepen de 26
km. Een andere dame van AVT en ik de 13
km. Om 16u30 zou het startschot worden
gegeven, dus we vertrokken netjes op tijd en kwamen ruim van tevoren in La
Roche aan. Voldoende tijd om onze
concurrentie te keuren en ons af te vragen waar we in ’s hemelsnaam toch weer
aan begonnen waren. Het weer was goed –
tot de zon verdween en het ijskoud werd.
Dus ben ik herhaaldelijk van de auto naar de start en terug gelopen om
dan weer mijn vest uit en dan weer mijn vest aan te doen. Kou hebben is één ding, maar het te warm
hebben leek mij nog duizend keer erger. Ik
kan zweten, mensen! En dan in zo’n vest opgesloten
zitten. Want ik zat al met mijn gordel
met mijn drank en het obligate “gelleke”.
Na enkele pogingen om mijn vest ook nog eens rond mijn middel te knopen,
en toch nog aan mijn drank te kunnen, gaf ik het op en heb ik op het laatste
toch maar besloten mijn vest in de auto te laten. Ik herinnerde mij nog de eerste helling van
vorig jaar, daar was vanalles over te zeggen, maar niet dat het koud was. Nu, de omstandigheden waren vorig jaar wel
beter. Droger vooral. De ondergrond was dit jaar erg zompig, dat
beloofde...
Ik had mij alleen niet zo goed voorbereid, de laatste dagen.
Dat had ik opeens door. Niks gelet op
voeding, gewoon gegeten wat de pot schafte.
En deze morgen een banaan gegeten en daarna rommel, zoals soldatenkoeken
met chocolade en nog iets dat ik nu vergeten ben. Niks gezonds, niks verstandigs
alleszins. Goed dat ik mijn gelleke had,
hield ik mijzelf voor. Een gelleke is
niet voor niks zo vies. Zoiets moet gewoon
werken. Op voorwaarde dat je het binnen
krijgt en er niet misselijk van wordt.
Het startschot was toch weer daar voor we er goed en wel erg
in hadden. Ik had al direct door dat
mijn benen niet goed draaiden. Ik snapte
plots wat wielrenners bedoelden als “de benen niet goed” waren. Ik zou daar nooit meer mee lachen. Het gekke was dat ook mijn armen niet goed
waren. Niet dat ik ze onmiddellijk of
direct nodig had, zeker niet op mijn tempo, maar toch was het een erg raar
gevoel om gevoelloze armen te hebben. Die
soldatenkoeken, zeker, en die chocolade!
Mijn spieren leken te sublimeren waar ik bij was. En dat terwijl de eerste helling nog moest
komen. Vorig jaar liep ik hier overal,
dat wist ik zeker. Deze keer moest ik regelmatig stappen, verdorie. Ik
probeerde er wel stevig de pas in te houden maar ben toch een paar keer boven
mezelf moeten uitstijgen om niet toe te geven aan de drang om stante pede
rechtsom te keren. Na de eerste steile
helling werd het stilaan minder erg.
Maar nog steeds wilden mijn benen geen normale loopbeweging maken. Pas toen het parcours duidelijk naar beneden
begon te gaan, begon het een beetje te lukken.
Ik begon tempo te maken en een beetje gerodeerd te geraken. Ik was erg blij dat ik mijn vest in de auto
had laten liggen. Hoe was ik er in godsnaam opgekomen om ook maar te overwegen
nog iets extra’s aan te doen? Ik begon al serieus te glimmen (i.e. moest mijn
handen als ruitenwissers gebruiken wilde ik niet verblind worden door het zweet
in mijn ogen).
Het grote voordeel was dat het parcours ongewijzigd was
tegenover het jaar tevoren. Ik wist dus
wat eraan stond te komen, en toch was het weer zwaarder dan ik dacht. Het parcours lag ook moeilijker, het was
uitkijken om recht te blijven. Er waren
veel meer plassen dan vorig jaar. Ik had
dus al snel natte voeten, maar probeerde mij daar vooral niets van aan te
trekken.
Dan ging het een hele tijd op en neer, tot de tweede steile
klim eraan kwam – op een hele smalle trail.
Ik wist dat het eindeloos leek, maar ik wist ook dat het maar een gedacht
was. Ik was blij toen ik het bankje zag –
bankjes zijn altijd goed, bankjes staan meestal op het hoogste punt – dus toen
weer naar beneden, tot ik aan de voet stond van de Mur de Maboge.
Deze was verschrikkelijk, dat wist ik nog, en dat was geen
gedacht. Hier kwam werkelijk geen einde
aan. Bij de vorige wedstrijd had ik hier
nog proberen te lopen op sommige punten, maar nu had ik besloten voor een
andere strategie te kiezen: in een fiks tempo naar boven klauteren, ademhaling
onder controle houden en direct aan de top terug beginnen te lopen. De vorige keer was ik zo kapot toen ik
bovenkwam dat het veel te lang duurde voor ik opnieuw ook maar één stap kon
zetten. En dat bleek een goede
strategie. Ik had een dame in mijn vizier, die ik de hele klim naar boven op de
hielen zat. Bovengekomen kon ik snel
opnieuw beginnen lopen, terwijl zij moeite had om terug de pas erin te
zetten. Dus liep ik haar fiks en fluks
voorbij, manman, ik was in bloedvorm.
En dan kwam de lange afdaling, waar ik een behoorlijk tempo
kon maken. Alleen was het uitkijken. De stenen leken losser te liggen, de
ondergrond leek gladder te zijn. Ik
kreeg een beetje last van knieën en heupen door de harde slagen, en ik kreeg
bovendien kou tussen de velden waar er veel minder beschutting was. Ik herkende de beplanting, ik wist dat het
einde in zicht was, dus het was niet moeilijk om door te zetten. In het laatste stuk moesten we terug een bos
in, en daar ging het erg steil naar beneden.
Er waren “trapjes”, gevormd door stukken hout en boomwortels, maar die
waren spekglad. Na een paar
haarspeldbochten viel ik dan ook pal met mijn os coccygis op een uitstekende
boomwortel. Ik dacht even dat ik flauw
ging vallen, maar ik hoorde de ambiance beneden, ik hoorde zelfs de Ourthe al
stromen. Dus toch maar rechtstaan en
verder gaan. Heel voorzichtig, deze
keer. Afdalen, van boom tot boom, voeten
zo plat mogelijk om zoveel mogelijk grip te houden. En dan de Ourthe door. Ijskoud! En door de stroming werd ik daar
altijd zo idioot duizelig van. Probeer
maar eens rechtdoor te lopen in een rivier die van rechts naar links stroomt,
op een bodem van gladde keien. Ik besefte ook opeens dat ik mijn nieuwe
telefoon in mijn armband had zitten, en dat ik dus zeker niet mocht vallen. Ik voelde mij behoorlijk amateuristisch,
zeker toen ik de oever op moest klimmen.
Moest ik op trainen, moest ik op trainen. En dan stond daar volkomen onverwacht een
neefje dat toevallig in de buurt was: “Hey tante!”. Je tante bezweet en uitgeput
uit de Ourthe zien klimmen – dat zou wel eens een beeld kunnen zijn dat niet
meer van het netvlies wil verdwijnen. En
dan de laatste 500m, met ijskoude benen en kletsnatte schoenen (sop, plets,
sop, plets). Dat gaat niet vlotjes, dat zeg ik je. En dan met een staartbeen dat aan flarden
ligt. Als ik iets meer aanleg had voor
drama, zou ik zeggen: “met een gebroken rug”.
En dan stak dat mens mij ook nog voorbij, net voor de finish. Dat mens dat ik dankzij mijn strategie op de
laatste helling voorbij had gelopen. Zij
had haar moment afgewacht, verdorie, en dan geprofiteerd van de pech van een
ander. Bah.
Enfin, ik was blij dat ik die finishboog passeerde. Als zevende dame, in een iets betere tijd dan
verleden jaar. Over een half jaar mag ik
meestrijden in de categorie van de veteranen. Als het niet zo’n pijnlijke herinneringen zou
oproepen, zou ik zeggen: “dan zal ik ze eens een poepje laten ruiken”. Er zit
denk ik een barstje in, in dat os coccygis van mij. Ik sta dus kreupel, ga kreupel, lig kreupel, werk
kreupel. Vooral in de auto zitten, dat
is een drama. Dan zit ik op zo’n
nekkussen.
Maar de terrils roepen alweer, dat hoor ik duidelijk. De tijd dringt. Eens kijken waar de volgende trailrun zal
zijn. Want, zeg nu zelf, wat is er leuker
dan dat?