woensdag 24 augustus 2016

Coal Miners' Trail

Onze vakantie was zo gepland dat we net op tijd terug zouden zijn voor de Coal Miners' Trail in Genk.  Bijna drie weken aan de Noorse fjorden zouden het uitgelezen decor vormen voor Doorgedreven Individuele Heuveltrainingen.  Dus moesten de trailschoenen mee, de hartslagmeter, de professionele compressiekousen.  Uiteraard ook sportshortjes en mouwloze hemdjes, want het weer in Scandinavië was beter dan je zou denken.  Iets met de golfstroom.  Zweetbanden, petjes, bevoorradingsgordel en “camelback” liet ik uiteindelijk toch maar thuis.  Hey, het werd een gezinsvakantie, dat ook.  Dat mocht ik niet vergeten, niet alleen trainen, ook aandacht voor de familie. 

En nu hoe het echt ging. De golfstroom liet ons flink in de steek. Het weer in Noorwegen bleek kuren te hebben. Amper één dag regen maakte duidelijk dat er geen plaats is voor natte spullen in een mobilhome.  En dat vijf man op een kleine oppervlakte niet per definitie gezellig is.  Snel werd besloten dat die fjorden in Noorwegen zeker wel iets hadden, maar dat de oostkust van Zweden minstens even prachtig was.  Ondergewaardeerd bovendien.  Je hoefde maar naar het weerbericht van Scandinavië te kijken.  Zonnetjes in het oosten, regen en kou in het westen (het sneeuwde daar begot!). 

En jawel, Zweden was mooi.  Maar de zonnetjes bleken wispelturig, waardoor we ons kamp een keer of tien hebben verplaatst.  Waar de zon was, daar waren wij.  Goed voor het humeur, minder voor het time management.  Welgeteld één keer is het gelukt om de twee zonen uit hun tent te sleuren om voor dag en dauw te gaan joggen.  Heuvels waren er niet, wel mooie meren en uitgestrekte naaldbossen. Inclusief wolven, beren, lynxen en everzwijnen, dat had ik in het nabijgelegen natuurreservaat geleerd.  Vandaar dus die zonen. Geen sprake van dat ik mijn lijf en leden onbeschermd ten prooi zou stellen aan die “vildmark”, wat dat dan ook precies mocht betekenen.

Thuisgekomen had ik grote twijfels over de meerwaarde om naar Genk af te zakken.  De voorbereiding was in het water gevallen en er was – als je goed oplette - ook nog een lage rugpijn.  Maar, zo hield ik mijzelf voor, hadden daar generaties mijnwerkers voor afgezien?  Het creëren van die mijnterrils en het resulterende trailparcours hadden jaren noeste arbeid gekost en ik zou durven schermen met het slappe excuus dat ik niet genoeg getraind had?  Dat kon ik nooit goedpraten. 

À propos: door omstandigheden had ik een jaar of twee geen trails meer gelopen, maar het trailvirus had ondertussen verwoed om zich heen  gegrepen.  Vele clubgenoten waren tegenwoordig op zondagvoormiddag op de mijnterrils te vinden.   Verschillenden van hen stonden nu paraat om het beste van zichzelf te geven in een heuse wedstrijd.  Christa, Marian, Irène, Erik, Anniek, Carine en ik gingen voor de 11 km (10,8 om precies te zijn), Patrick en Steven voor het dubbele. Sommigen bleken minstens even zenuwachtig te zijn als ikzelf, wat ik niet meteen geruststellend vond.

Ik had nochtans boterhammen met confituur gegeten plus een banaan, maar al na een kilometer of vier voelde ik mij als een schotelvod.  De terrils waren nog niet aan bod gekomen, er waren hoogstens een paar hobbels gepasseerd.  Modderig wel, die hobbels, daar had de regen van de afgelopen uren voor gezorgd.  En steil, dat ook.   Ik liep maar wat heen en weer te zwalpen, in een poging om mijn eigen tempo te vinden.  Marian zag ik nog in de verte.   Christa en Erik waren al niet meer te bespeuren.  De andere dames waren ergens achter mij.  Ik hoopte dat het hun zou meevallen.  Ik had namelijk nog gezegd dat het niet veel erger kon zijn dan een heuveltraining (hoe haalde ik het in mijn hoofd!).   

De bevoorrading kwam niks te vroeg.  Het was het moment dat opgeven de verstandigste oplossing leek.  Ik zag een bekertje met iets dat leek op cola en sloeg het achterover zonder daar al te veel over na te denken.  Het waren de suikers die ik nodig had.  Even later werd duidelijk dat dat geen goed idee was.  Het koolzuurgas bleef nog gedurende minstens een kilometer pijnlijk dwarszitten in mijn slokdarm.  De rozijntjes deden wel hun werk.  Ik voelde de suikers tot in de toppen van mijn tenen en kon er weer tegenaan. 

Dik halfweg rook ik onraad en begon ik stukken terril te herkennen.  Het was verraderlijk, want tijdens de trainingen klommen we  vanuit een andere richting.  Ik wist dus niet zeker hoe snel ik kon lopen en was binnen de kortste keren buiten adem.  Waar ik normaal vlotjes omhoog liep, moest ik nu stappen.  Niet dat dat echt veel beter ging.  Ik kon wel recupereren op de weg naar beneden.  Zo erg was ik er dus nog niet aan toe.  De tweede terril volgde snel en was zwaar, maar ik had de indruk dat de mensen rondom mij nog harder aan het afzien waren. 

Het was wonderlijk om te zien hoe op elk steil en moeilijk punt plots een soort “toefje” te zien was aan de horizon.  Naarmate de klim vorderde, nam dat toefje steeds meer de vormen aan van Herman.  Zijn aanmoedigingen waren erg welkom.  Zijn richtingaanwijzingen ook (“’t is naar rechts, ’t is naar rechts!”, toen ik naar links wilde gaan.  Als militair op rust moet hij al vaak gezucht hebben: “ga daar mee naar den oorlog!”).

Na de tweede terril zat het ergste erop, maar zoals altijd bij een trailparcours mag je nooit gerust zijn tot je de finishlijn recht in het vizier hebt.  Want trails worden uitgezet door Rare Gasten met Rare Kronkels.  Het zou niet de eerste keer zijn dat je denkt er bijna te zijn, waarna je koudweg letterlijk terug het bos wordt ingestuurd om nog een paar hellinkjes af te werken.

Ondertussen kon ik het niet laten om naar de kilometerstand op mijn Garmin te turen.  Misschien was het niet de volledige 10.8 km.  Gebeurde wel vaker, dat de werkelijke afstand korter was dan aangekondigd.  Misschien was het wat korter.  Dat mag je dus nooit doen, mensen, en dat wist ik ook wel.  Je moet jezelf altijd wijsmaken dat het langer is dan dat het werkelijk is.  Dat is normaal mijn truc.  Maar trails drijven je tot het uiterste en dus gevaarlijke gedachten.   Ook de gedachte dat ik dat mens achter mij moest afschudden kon ik niet uit mijn hoofd zetten.  Telkens als ik haar fluogele bloesje in mijn ooghoek zag, stak ik een tandje bij. 

Opeens kreeg ik Marian opnieuw in de gaten.  Ze leek recht naar de finish te gaan, er waren geen slinkse valstrikken, dat gaf moed.  Ik zocht mijn laatste restjes spierkracht en probeerde een versnelling hoger te schakelen.  Een stukje plankenpad nog (mooi, dacht ik nog, zo’n plankenpad), in de verte zag ik asfalt en dan was ik er bijna.  Voor ik mijn gedachte af kon maken, lag ik plat op mijn buik op dat plankenpad.  Vallen is altijd belachelijk, maar een snelle blik achterom leerde dat ik helemaal alleen was.  Ook madame fluogeel was nog niet te bekennen.  Ik deed dus maar alsof er niks gebeurd was en probeerde eindelijk die eindsprint in te zetten.  Mijn knie sputterde wel wat tegen, merkte ik.

Aangekomen bleek ik een schaafwonde te hebben en Christa loodste mij naar de EHBO post.  Blijkbaar was ik de enige die op dat plankenpad onderuit was gegaan, wat mij erg straf leek, want ik had me maar ternauwernood kunnen behoeden voor een tweede val.  De mannen van het Rode Kruis bekeken de zaak, constateerden een wonde en een zwelling en besloten dat ik best maar naar huis kon gaan.  Mijn linkerknie begon inderdaad bijzondere proporties aan te nemen.  Ik ben dan maar naar de auto gesukkeld, waar ik het me flink heb beklaagd dat ik met de Defender was afgezakt (die ontkoppeling!).   
Daardoor had ik op het moment zelf geen idee over de prestaties van de clubgenoten. Ze bleken het allemaal prima te hebben gedaan.  Christa  bleek zelfs als tweede dame over de streep te zijn gekomen.   Bij deze nog een dikke proficiat aan Christa en alle deelnemers.  Ik weet wat jullie hebben doorgemaakt.  Vuistje.  Trailrunners rule.

Zelf probeer ik mijn knie en zijn bursitis in de mate van het mogelijke rust te gunnen.  Want ik heb de smaak weer beet.  Ondanks de zogenaamde ellende in dit verhaal gaat er immers niets boven lopen in de vrije natuur, over  heuvels en hellinkjes, paadjes die net één loper tegelijk laten passeren.  Het gras tegen je benen voelen, de wind in je haren, de takken in je gezicht, de modder in je oren, het zand tussen je tanden...  Het parcours was alweer prachtig.  Alleen die planken dus. Van dichtbij vielen ze tegen...